Liturgie zondag 18 mei 2025 avonddienst

Welkom
● Op Toonhoogte 275: 2, 3, 4
Stil gebed. Votum en groet
● Psalm 147: 3, 4
Geloofsbelijdenis
● Psalm 33: 6, 7
Gebed
Schriftlezing: Prediker 1:12-2:26
Collecte
● Op Toonhoogte 203: 2, 3
Preek
● Op Toonhoogte 202: 1, 3
Gebed
● Psalm 73: 12, 13
Zegen

Uitwerking

Welkom

● Op Toonhoogte 275:2, 3, 4

Lof zij de Heer, Hij omringt met zijn liefde uw leven;
heeft u in ’t licht als op adelaarsvleuglen geheven.
Hij die u leidt,
zodat uw hart zich verblijdt,
Hij heeft zijn woord u gegeven.

Lof zij de Heer die uw lichaam zo schoon heeft geweven,
dagelijks heeft Hij u kracht en gezondheid gegeven.
Hij heeft u lief,
die tot zijn kind u verhief,
ja, Hij beschikt u ten leven.

Lof zij de Heer die uw huis en uw haard heeft gezegend,
lof zij de hemelse liefde die over ons regent.
Denk elke dag
aan wat zijn almacht vermag,
die u met liefde bejegent.

Stil gebed. Votum en groet

● Psalm 147: 3, 4

Zeer groot is onze HEER, vol krachten;
Onpeilbaar diep zijn Gods gedachten,
Daar Zijn verstand, nooit af te meten,
Ver overtreft al wat wij weten.
Zachtmoedigen wil Hij bewaren,
Hij houdt ze staand’ in hun gevaren;
Maar goddelozen doet Hij bukken,
Bezwijken onder d’ ongelukken.

Zingt beurtelings, en dankt den HEERE;
Zingt psalmen onzen God ter ere,
Dien God, die, voor het oog der volken,
De heem’len dekt met dikke wolken,
Die d’ aarde kroont met gunst en zegen
En haar besproeit met vruchtb’ren regen,
Die ’t gras door mild’ en frisse droppen,
Doet groeien op de heuveltoppen.

Geloofsbelijdenis

● Psalm 33: 6, 7

Maar d’ altoos wijze raad des Heeren,
Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht.
Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren,
’t Blijft van geslachte tot geslacht!
Zalig moet men noemen,
Die hun Maker roemen
Als hun Heer’ en God.
’t Volk, door Hem tevoren
Gunstig uitverkoren
Tot Zijn erv’ en lot.

De grote Schepper aller dingen
Ziet, uit het ongenaakbaar licht,
Het gans gedrag der stervelingen:
Niets is bedekt voor Zijn gezicht.
Uit Zijn vaste woning,
Daar Hij heerst als Koning,
Daar Zijn lof, Zijn eer,
Klinkt door al de bogen,
Zien Zijn Goddlijk’ ogen
Op al ’t mensdom neer.

Gebed

Schriftlezing: Prediker 1:12-2:26
12. Ik, Prediker, was koning over Israël in Jeruzalem.
13. Ik legde mij met heel mijn hart erop toe met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren alles wat er onder de hemel plaatsvindt. Dat is een treurige bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich ermee te vermoeien.
14 Ik heb alle werkzaamheden gezien die er onder de zon plaatsvinden, en zie, het was alles vluchtig en najagen van wind.
15. Het kromme kan niet rechtgemaakt worden
en wat ontbreekt, kan niet meegeteld worden.
16. Ik overwoog in mijn hart: Zie, ik heb mijn wijsheid vergroot en vermeerderd, meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn de hunne. Mijn hart heeft veel wijsheid en kennis ontdekt.
17. Ik legde mij met heel mijn hart erop toe wijsheid te kennen, en onverstand en dwaasheid te leren kennen. Ik merkte dat ook dit slechts najagen van wind is.
18. Want in veel wijsheid zit veel verdriet.
Wie kennis vermeerdert, vermeerdert leed.

1. Ik zei in mijn hart: Kom toch, ik zal u op de proef stellen met blijdschap, en zie daarom het goede aan. Maar zie, ook dat was vluchtig.
2. Over het lachen zei ik: Dwaasheid, en over de blijdschap: Wat brengt die teweeg?
3. Ik onderzocht mijn hart door mijn lichaam te verkwikken met wijn (mijn hart echter behield in wijsheid de leiding) en door dwaasheid aan te grijpen, totdat ik zou zien wat het beste is voor de mensenkinderen om onder de hemel te doen tijdens het getal van hun levensdagen.
4. Ik heb voor mijzelf grootse dingen tot stand gebracht:
Ik bouwde mij huizen,
ik plantte mij wijngaarden.
5. Ik legde mij tuinen en boomgaarden aan
en plantte daarin allerlei vruchtbomen.
6. Ik legde mij waterbekkens aan
om daaruit een bos met jonge bomen te bevochtigen.
7. Ik verwierf slaven en slavinnen
en de in huis geboren kinderen behoorden mij toe.
Ook had ik grote kudden runderen en kleinvee,
meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn.
8. Ik vergaarde mij ook zilver en goud,
kostbaarheden van koningen en gewesten.
Ik zorgde voor zangers en zangeressen,
en de genoegens van de mensenkinderen: genot in overvloed.
9. Ik werd groter en nam toe,
meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn.
Ook bleef mijn wijsheid bij mij.
10. Al wat mijn ogen verlangden,
onthield ik ze niet.
Ik ontzegde mijn hart
geen enkele blijdschap,
want mijn hart werd verblijd
vanwege al mijn zwoegen.
Dat was mijn deel voor al mijn zwoegen.
11. Toen richtte ik mijn aandacht op al mijn werken, die mijn handen gemaakt hadden, en op het zwoegen waarmee ik had gezwoegd om ze tot stand te brengen. Zie, het was alles vluchtig en najagen van wind. Daarin was geen voordeel onder de zon.
12. Daarna richtte ik mijn aandacht op het bezien van wijsheid, ook van onverstand en dwaasheid. Immers, hoe zal de mens die na de koning komt, doen wat al gedaan is?
13. Toen zag ik dat de wijsheid voorkeur heeft boven de dwaasheid, evenals het licht voorkeur heeft boven de duisternis.
14. De wijze heeft ogen in zijn hoofd, maar de dwaas wandelt in de duisternis. Toen merkte ik ook dat één lot hen allen treft.
15. Toen zei ik in mijn hart: Zoals het lot van de dwaas ook mijzelf treft, waarom ben ik dan toen zo bovenmate wijs geweest? Ik sprak in mijn hart: Ook dat was vluchtig.
16. Er is immers voor eeuwig niet meer herinnering aan een wijze dan aan een dwaas. Wat er nu is, wordt in de dagen die komen, allemaal vergeten. Hoe sterft de wijze met de dwaas?
17. Daarom haatte ik het leven, want het werk dat plaatsvindt onder de zon, leek mij kwaad. Het is immers alles vluchtig en najagen van wind.
18. Ik haatte ook al mijn zwoegen waarmee ik zwoegde onder de zon, zwoegen dat ik zou moeten overlaten aan de mens die er na mij zijn zal.
19. Want wie weet of die wijs zal zijn of dwaas? Toch zal hij beschikken over al mijn zwoegen waarmee ik, zij het met wijsheid, heb gezwoegd onder de zon. Ook dat is vluchtig.
20. Zo kwam ik ertoe mijn hart te doen wanhopen vanwege al het zwoegen waarmee ik had gezwoegd onder de zon.
21. Want is er een mens wiens zwoegen met wijsheid, met kennis en met bekwaamheid geschiedt, hij moet die als zijn deel overgeven aan een mens die er niet voor gezwoegd heeft. Ook dat is vluchtig en een groot kwaad.
22. Ja, wat heeft de mens aan al zijn zwoegen en aan wat zijn hart najaagt, waarvoor hij zwoegt onder de zon?
23. Want al zijn dagen zijn vol leed, zijn bezigheid is verdriet. Zelfs in de nacht komt zijn hart niet tot rust. Ook dat is vluchtig.
24. Is het dan niet goed voor de mens dat hij eet en drinkt en zichzelf in zijn zwoegen het goede laat genieten? Ook dit heb ik gezien: het komt uit de hand van God.
25. – Wie eet en wie geniet er immers meer van dan ikzelf? –
26. Want Hij geeft wijsheid, kennis en blijdschap aan de mens die goed is voor Zijn aangezicht. Aan de zondaar echter geeft Hij de bezigheid om te verzamelen en te vergaren, om het te geven aan wie goed is voor Gods aangezicht. Ook dat is vluchtig en najagen van wind.

Collecte

● Op Toonhoogte 203: 2, 3

Onrustig leef ik, opgejaagd,
door duizend dromen uitgedaagd
die liegen, lokken en verleiden;
de boze, briesend als een leeuw
gaat brullend rond – ik roep, ik schreeuw
tot U, o God: kom mij bevrijden.

De kracht van oorlog en geweld,
de macht van goud en goed en geld,
hoe kan ik daaraan ooit ontkomen?
Schandelijk schamel is de schijn:
steeds meer te hebben en te zijn,
dat is o God waar wij van dromen.

Preek

● Op Toonhoogte 202: 1, 3

Leer mij Uw weg, o Heer,
leer mij Uw weg.
Schenk van Uw kracht mij meer,
leer mij Uw weg.
Houdt mij in evenwicht,
dat ‘k voor Uw aangezicht
wandel in ’t volle licht,
leer mij Uw weg.

Hoe ook mijn toestand wordt,
leer mij Uw weg.
’t Leven zij lang of kort,
leer mij Uw weg.
Is dan mijn loop volbracht,
vrees ik geen dood of macht,
daar mijn ziel U verwacht,
leer mij Uw weg.

Gebed

● Op Toonhoogte 17: 9, 10 (= Psalm 73 Nieuwe Berijming)

Nu blijf ik bij U voor altijd,
God die mij troost, die bij mij zijt,
mijn twijfel stilt en mijn verlangen,
die mij in liefde houdt omvangen.
Gij neemt mij bij de rechterhand,
Gij zijt getrouw, uw raad houdt stand,
uw wijsheid is het die mij leidt
en eenmaal kroont met heerlijkheid.

Wien heb ik in den hemel, Heer,
behalve U, mijn troost en eer ?
Wat kan op aarde mij bekoren ?
Alleen bij U wil ik behoren.
Al zou mijn vlees en hart vergaan,
toch zal ik, God, voor U bestaan,
wien ik mijn leven toevertrouw,
Gij zijt de rots waarop ik bouw.

Zegen