1.        Orgelspel

2.        Mededelingen door ouderling

3.        Zingen | OTH (2005) 178

Wees stil voor het aangezicht van God,
want heilig is de Heer.
aanbid Hem met eerbied en ontzag
en kniel nu voor Hem neer;
die zelf geen zonde kent
en ons genade schenkt.
Wees stil voor het aangezicht van God,
want heilig is de Heer.

 

Wees stil, want de heerlijkheid van God
omgeeft ons in dit uur.
Wij staan nu op heilige grond,
waar Hij verschijnt met vuur;
een eeuwigdurend licht
straalt van zijn aangezicht.
Wees stil, want de heerlijkheid van God
omgeeft ons in dit uur.

 

Wees stil, want de kracht van onze God
daalt neer op dit moment.
De kracht van de God die vergeeft
en ons genezing brengt;
niets is onmogelijk
voor wie gelooft in Hem.
Wees stil, want de kracht van onze God
daalt neer op dit moment.

4.        Stil gebed

5.        Votum, groet en bemoediging

6.        Zingen | OTH (2005) 219

Heilig, heilig, heilig,

Heer, God almachtig,

vroeg in de morgen word’ U ons lied gewijd.

Heilig, heilig, heilig!

Liefdevol en machtig,

drievuldig God, die een in wezen zijt.

 

Heilig, heilig, heilig!

Gij gehuld in duister,

geen oog op aarde ziet U zoals Gij zijt.

Gij alleen zijt heilig,

enig in uw luister,

een en al vuur en liefde en majesteit.

 

Heilig, heilig, heilig,

Heer, God, almachtig,

hemel, zee en aarde verhoogt uw heerlijkheid.

Heilig, heilig, heilig!

Liefdevol en machtig,

drievuldig God, die een in wezen zijt.

7.        Lezing van de Wet

8.        Zingen | Psalm 131

Mijn hart verheft zich niet, o HEER!
Mijn ogen zijn niet hoog; ‘k verkeer,
Ik wandel niet in ’t geen te groot,
Te vreemd is voor Uw gunstgenoot.

 

Heb ik mijn ziel niet stil gezet,
En mij verloochend naar Uw wet,
Gelijk het pas gespeende kind
Zich stil bij zijne moeder vind?

 

Mijn ziel, die naar den vrede haakt,
En ’t morrend ongenoegen wraakt,
Is in mij als een kind gespeend,
En heeft zich met Uw wil vereend.

 

Dat Isrel op den HEER vertrouw’;
Zijn hoop op Gods ontferming bouw’,
En stil berust’ in Zijn beleid,
Van nu tot in all’ eeuwigheid.

9.        Gebed bij de opening van het Woord

10.     Lezingen | Jozua 5,13-6,1 & Marcus 9,33-40 (HSV)

11.     Collecte

12.     Zingen | OTH (2005) 179,1,3,5

Woord, voor ons geschreven,

door God ingegeven,

brief aan ons gericht,

wie uw boodschap lezen,

worden onderwezen,

zien Gods aangezicht.

Steeds zijt gij ons heel nabij,

rijke onvermoede, schatten

blijkt gij te bevatten.

 

Mensen spreken tegen,

gaan op eigen wegen

onverstoorbaar voort,

dienen and’re goden,

volgen hun geboden.

Woord kom aan het woord!

Spreek met kracht, met Uw gezag,

ga in hen Uw werk beginnen,

breek hun leven binnen.

 

Licht op onze paden,

norm voor onze daden,

lamp voor onze voet,

wil in ons ook werken,

dagelijks ons sterken

met het brood dat voedt.

Woord, geschied, word stem en lied,

laat in lofzang heel ons leven

op u antwoord geven.

13.     Uitleg en verkondiging

14.     Zingen | Psalm 133

Ai ziet, hoe goed, hoe lief’lijk is ’t, dat zonen
Van ’t zelfde huis, als broeders, samen wonen,
Daar ’t liefdevuur niet wordt verdoofd;
’t Is als de zalf op ’s Hogepriesters hoofd,
De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar reuk het hart verblijdt.

 

Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,
Als d’ olie, die, van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt;
Z’ is als de dauw, die Hermons kruin bedekt,
Die Sions top met vruchtbaar vocht besproeit,
En op zijn bergen nedervloeit.

 

Waar liefde woont, gebiedt de HEER den zegen:
Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En ’t leven tot in eeuwigheid.

15.     Dankgebed en voorbede

16.     Slotlied | Gezang 121

God roept ons, broeders, tot de daad.
Zijn werk wacht; treedt dan aan,
en weest gereed om elke weg,
die Hij u wijst, te gaan.
Wij weten dat, wat komen mag,
toch hij slechts wint, die waagt.
En wie zichzelve geven wil,
door ’t donker vlammen draagt.

God roept, en in Hem is de kracht,
die onze zwakheid staalt.
Dit is de vreugd, dat Hij het doel
en onze vaart bepaalt,
dat Hij ons over grenzen heen
laat zien het groot gezicht
van aller mensen broederschap
in ’t ene Godd’lijk licht.

God roept, en wat de mensen scheidt,
dat zij geen scheiding meer.
Zijn liefde houd’ ons allen saam
en samen met de Heer.
Want wat er in de wereld woed’,
toch is het God die wint,
en in een elk die Hem behoort,
het nieuwe rijk begint.

17.     Gebed om zegen