De geschiedenis van de hervormde kerk te Oldebroek
(n.a.v. Gé Wentzel, De Lambertuskerk te Oldebroek. De geschiedenis van een Veluwse Dorpskerk, Oldebroek 1971)
1. HET GEBOUW – Rondom de Dorpskerk: veel veranderd
Hoe oud is de kerk? Sommigen beweren dat sommige delen uit de 12 eeuw stammen.
Maar over het algemeen wordt aangenomen dat de toren en de oude bakstenen kerk,
waarvan thans nog alleen delen van de muren in het westen over zijn, dateren uit de 14e eeuw,
terwijl het met vijf zijden van een achthoek gesloten koor uit het einde van de 15e eeuw stamt.
De sacristie tegen de noordkant van het koor aangebouwd is uit de 16e eeuw.
Rondom de Lambertuskerk of Dorpskerk van Oldebroek lag vroeger een kerkhof;
hier is niets meer van te zien. In 1828 werd hier voor het laatst begraven.
In 1835 beplantte men het met 58 bomen. Het oude ambtshuis of richtershuis van Oldebroek
uit 1634 stond achter de kerk, omzoomd met grachten, fraai geboomte en tuinen.
Hier is ook niets meer van te zien. Het oude gemeentehuis uit 1838 staat nog steeds tegenover de kerk.
De Jood Salomonson uit Almelo kocht het oude ambtshuis om er een katoenfabriek van te maken.
er was de predikant niet blij mee, omdat het de nodige overlast bezorgde.
Stukje bij beestje verdween de gracht. In 1924 werd het laatste gedeelte gedempt.
Lambertus
Hoewel de Dorpskerk door haar twee grote beuken op een kruiskerk lijkt, is het dat niet. Het oorspronkelijke kerkgebouw was een langwerpig vierkant met twee beuken (toren en koor). De buitenmuren van het middenschap waren ongeveer één meter verder uitgebouwd dan die van het koor. De preekstoel stond aan de zuidzijde in het middenschip. De naam Lambertus komt van een heilige die in de 7e eeuw in Maastricht 40 jaar bisschop geweest is en die vermoord is door tegenstanders. De Oldebroekse schapenmarkt wordt volgens een oud besluit nog steeds ieder jaar op de woensdag voorafgaand aan 17 september (de gedenkdag van sint Lambertus) gehouden.
Moet het koor afgebroken worden?
In 1629 stak een graaf na een mislukte poging Hattem te nemen de kerk van Oldebroek in brand. De tijden van Parma leken teruggekeerd te zijn. Er werd verschrikkelijk huisgehouden op de Veluwe. De oorlogsschade was enorm. De eerste verandering aan de Dorpskerk heeft in 1844 plaats: tegen de noordermuur van de kerk bouwt men een catechiseerkamer. In 1860 overwoog men het koor geheel af te breken. Men besloot uiteindelijk het te laten staan, maar de versieringen aan de gewelven met een verflaagje af te dekken.
Twee grote zijbeuken komen eraan
In 1866 komt dé grote verandering: er wordt besloten tot vergroting en verhoging van de kerk. Dit vanwege de toenemende bevolking en de talrijkheid van de gemeente. De kerk was vaak zo stampvol dat zwakkeren en bejaarden en schoolgaande kinderen door hun ouders tot hun leedwezen in huis moesten worden gelaten omdat ze geen plaats in de kerk konden krijgen. En ‘dat ook de Predikant vooral in het Zomerseizoen bij de zeer lage gewelven in het eivol kerkje in deze grote gemeente onder grote vermoeienissen zijn werk verrigt, ja menigmaal in een stoom van zweet na het eindigen van de Godsdienst het kerkgebouw verlaat’. Ook vinden er geregeld storingen plaats als iemand die niet goed is geworden de kerk uitgedragen moet worden.
Historische waarde verloren?
De eerste steen werd in 1866 gelegd door ds. Christoffel Knap. Deze verbouwing had tot gevolg dat de noorder- en zuidermuur met zijn schitterende ramen, prachtige gewelven en zware kolossen verdwenen. De preekstoel plaatste men voor het koor, dat nu aan het kerkgebouw werd onttrokken. In het koor bouwde men in 1867 een consistoriekamer, terwijl in de zuidermuur van het koor een uitgang naar buiten kwam. De sacristie werd als bergplaats ingericht. Voor velen had het kerkgebouw na deze rigoureuze veranderingen nu geen enkele architectonische waarde meer.
Het koor krijgt weer een plaats
In 1922 heeft weer een restauratie plaats. Hierbij worden geen delen van de kerk afgebroken. De gewelfschilderingen in het koor komen weer tevoorschijn. De consistoriekamer in het koor en de deur (zuidzijde) verdwenen, terwijl het koor in zijn geheel weer bij de kerk wordt gevoegd. De sacristie krijgt haar oorspronkelijke betekenis terug: deze doet weer dienst als ruimte waar de predikant zich gereed maakt voor de dienst. In de zijkapellen treffen we grote holten in de muren aan. Ze herinneren ons aan zeer oude christelijke eredienstgebouwen. Vroeger stonden er geen stoelen of banken in de kerk. Voor de ouderen en zwakkeren dienden deze holten als zitplaats. De zijkapel aan de zuidzijde werd in 1923 als consistoriekamer ingericht.
Functie van de toren
Functie van de toren
De uitkijkpost op de toren werd genoemd ‘de krullen’ vanwege het ijzeren smeedwerk met de vele krulfiguren. Bij storm werd het water van de nabijgelegen Zuiderzee soms hoogstgevaarlijk opgezwiept. Wanneer men het ergste verwachtte, werd in de toren van de kerk de stormlantaarn gehangen ten teken dat men op z’n hoede moest zijn. Het was een grote lantaarn van ongeveer één meter hoogte. De vissers op zee tussen Elburg en Kampen, die in allerijl de thuishaven opzochten, hadden bovendien een veilig baken. Tegenwoordig heet de straat waaraan de kerk staat de Zuiderzeestraatweg. De ruimte onder de toren werd vroeger gebruik als ‘bak’ (boevencel). In de jaren 20 werd een elektrisch luidstel aangeschaft voor het luiden van de klok. In de oorlog werd de in 1635 gegoten klok weggenomen. Op vrijdagmiddag 14 november 1947 arriveerde de nieuwe klok. Hier staat het opschrift op: ‘Hoort mijn stem. De levenden roep ik. De doden beween ik’. Op de gewelven van de kapel (zuidzijde) was een schuilhok, waarin tientallen onderduikers in de Tweede Wereldoorlog een veilig heenkomen zochten.
De uitkijkpost op de toren werd genoemd ‘de krullen’ vanwege het ijzeren smeedwerk met de vele krulfiguren. Bij storm werd het water van de nabijgelegen Zuiderzee soms hoogstgevaarlijk opgezwiept. Wanneer men het ergste verwachtte, werd in de toren van de kerk de stormlantaarn gehangen ten teken dat men op z’n hoede moest zijn. Het was een grote lantaarn van ongeveer één meter hoogte. De vissers op zee tussen Elburg en Kampen, die in allerijl de thuishaven opzochten, hadden bovendien een veilig baken. Tegenwoordig heet de straat waaraan de kerk staat de Zuiderzeestraatweg. De ruimte onder de toren werd vroeger gebruik als ‘bak’ (boevencel). In de jaren 20 werd een elektrisch luidstel aangeschaft voor het luiden van de klok. In de oorlog werd de in 1635 gegoten klok weggenomen. Op vrijdagmiddag 14 november 1947 arriveerde de nieuwe klok. Hier staat het opschrift op: ‘Hoort mijn stem. De levenden roep ik. De doden beween ik’. Op de gewelven van de kapel (zuidzijde) was een schuilhok, waarin tientallen onderduikers in de Tweede Wereldoorlog een veilig heenkomen zochten.
Interieur kerk
Sinds 1966 staan er mooi eikenhouten banken in de kerk. Daarvoor stonden er in het middenschip alleen stoelen, waar alleen de vrouwen zaten. De vloer onder de stoelen bestond uit prachtige gele klinkers; door voortdurend begraven in de kerk verzakte de grond steeds met alle gevolgen van dien. Tegenwoordig zie je die gele klinkers terug in de wandelgangen. Vóór de restauratie van 1966 stond voor de preekstoel een houten balustrade met daar middenin een voorlezersbankje. Deze zijn nu verdwenen. Ook hing er naast de preekstoel een groot bord met de namen van de predikanten die sinds de Reformatie Oldebroek gediend hadden. Twee nissen werden hier achter ontdekt. De bovenste is waarschijnlijk een raam geweest. De preekstoel is eenvoudig maar mooi bewerkt, waarschijnlijk uit het jaar 1750. De kanselbijbel komst uit 1664. Vóór de restauratie van 1966 stond het koor vol met banken. Nu doet het dienst als trouwkapel en wordt het alleen gebruikt bij drukbezochte diensten. Het koor was vroeger de ruimte waar de edelen en notabelen van het dorp hun plaats innamen. Ze zaten letterlijk in het voorgestoelte. In de kerk treft men vele grafzerken aan. Begraven gebeurde immers tot de 19e eeuw in de kerk (met uitzondering misschien van zeer arme mensen, bedelaars, landlopers en dergelijke personen, die ergens op het kerkhof rond de kerk een plaats kregen).
Weinig invallend licht
Hoe zat het met de avonddiensten? Men gebruikte kaarsen en olielampen. Avonddiensten kwamen ’s winters nauwelijks voor en dan misschien alleen als het volle maan was. De preekstoel stond op een zeer nadelige plek, aan de zuidzijde van het middenschip, waardoor er weinig licht bij kwam. De lindebomen voor de kerk namen zelfs ’s zomers alle lichtinval weg. Men besloot in 1844 deze bomen te laten rooien, omdat ds. Johannes Montijn klaagde over de donkerte op de preekstoel. In 1924 wordt de preekstoel van elektrisch licht voorzien; hierna gaat men over tot verdere verlichting van het gebouw. Centrale verwarming kwam in 1914; dit veraangenaamde de kerkgang enorm!
2. DE GESCHIEDENIS VAN DE KERK– Veluwe nog lang heidens
De Veluwe was rond de tijd van de Reformatie nog niet zo beschaafd. Ruw en woest was de aard van de Veluwenaren. De toestand is bijzonder slecht te noemen. Er is verachting van de godsdienst. Vechtpartijen zijn aan de orde van de dag, onder de godsdienstoefeningen wordt sterke drank gedronken. Tijdens schuttersfeesten komt men met trommels en muziek de kerk binnen, en schieten daar zelfs hun geweren af, wat de godsdienstoefening verstoorde. Verkopingen van hout, vaste goederen en beesten werden gedurende de dienst gehouden. Naar aanleiding van deze misstanden deed Filips II een plakkaat uitgaan, zodat de overtreders naar behoren straf ontvangen, opdat aan het ‘verkoopen, tappen, vretthen, suypen und verpachten mit die clopperiën, dat trommen und schieten onder den dienst Gades in der kerken ind oick op ten kerckhoff’ een einde komt.
Reformatie
In het naburige Elburg preekt op 2 september 1566 Jan Arents, naar aanleiding waarvan de beeldenstorm aldaar uitbreekt. In Oldebroek is niets over een beeldenstorm bekend. In 1578 treden in de steden Elburg en Harderwijk reeds geordende predikanten op, de meeste dorpen op de Veluwe worden pas na 1590 daarvan voorzien. In 1591 treft men voorzieningen voor een kerkdienst te Oldebroek. In 1592 vind in Harderwijk de eerste reformatorische classicale vergadering plaats. De zuiverheid van de leer bij de geestelijken op het platteland liet vaak veel te wensen over. Op deze vergadering werd de predikanten examen afgenomen op de volgende punten:
Ds. Alberti zakt voor examen
Ds. Timanus Alberti was afwezig op deze vergadering, terwijl hij toch ook geëxamineerd moest worden. Daarom werd besloten de volgende classicale vergadering in Oldebroek te beleggen; dan was hij er tenminste zeker bij! Dit gebeurde nog hetzelfde jaar. Ds. Alberti hield hier een preek over Johannes 20:21 ‘Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden! Gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden’. Het resultaat was niet best: ‘Ende nademael hy al swack in syn examen bevonden, is syne confirmatie uitgestelt op den naesten conventum, ende is vermaent tot neerstich lesen in sonderheit des Catechismi.’ Ds. Alberti klaagt ook nog eens over zijn traktement. Uiteindelijk komt het zo ver dat men hem ‘uut wichtigen orsacken’ naar Garderen laat vertrekken. Doornspijk zal in de komende vacante periode de diensten in Oldebroek vervullen. Maar na een jaar (in 1595) komt ds. Gosuinius Dorre naar Oldebroek. Het duurt een tijdje voordat hij echt bevestigd wordt. In 1600 verklaart ds. Dorre dat ‘hi noch gheen kercke offte gemeint opgericht heeft ende dat het gehor ock noch niet so grodt en ist’!
De crisis der jeugd: moeilijk begin Reformatie Oldebroek
In 1602 komt Ds. Johannes Heesius naar Oldebroek. Van hem blijkt dat hij nog geeneens examen had afgelegd. Dit gebeurde op de classicale vergadering te Nijkerk in 1602; de zondagse markt aldaar was trouwens nog niet afgeschaft. Ds. Heesius sterft in het harnas; Oosterwolde, Doornspijk, Heerde, Nunspeet en Epe zullen de vacaturediensten gaan vervullen. Niet lang echte duurt het of er komt een nieuwe dienaar: ds. Christianus Esteroth (1605-1609). Maar hij blijkt zelfs in 1608 nog niet geïnstalleerd te zijn. Het struikelblok is de hoogte van zijn traktement. Hij vertrekt weer snel. Nunspeet, Heerde en Oene zullen nu de vacature vervullen. De volgende predikant stond lang in Oldebroek: ds. Assueros Florentii Serris (1610-1658). Hij is vrijgezel maar krijgt verkering met een meisje uit Harderwijk. Hij maakt het echter uit. Daar neemt zij geen genoegen mee en meent het hem betaald te moeten zetten door een brief naar de classis te schrijven met de vermelding dat hij had beloofd met haar te trouwen. Ze bezat ook veel liefdesbrieven van hem, waaruit ‘syn goede affectie en de liefde tegen haer aen haer gheschreven heeft’ blijkt. Ds. Serris krijgt een uitbrander van de classis. In 1618 komt hij weer ter sprake. Hij was zich te buiten gegaan aan sterke drank tijdens een classis-maaltijd. Hij heeft ‘boven behoren brandewijn begeert ende gedroncken’ en moet zelfs ‘in de keuken eenige spijze nae gedane maeltijdt genuttet hebben’ waarvoor niet werd betaald. Over het algemeen is de toestand op het Veluwse platteland alleszins beschaafd te noemen. Er wordt overal veel ‘gedroncken, volgestopt, gespeeld, gekijfd, gevochten, geteysterd en ydel en lichtveerdich gehandeld.’ Op zondag houdt men zich bezig met ‘papegayschiten, gansetrekken, drinken, dansen, caetsen ende andere insolentiën onder de predicatiën’. Ook klaagt men voortdurend over het ‘uyt en inlopen der kercken onder de predicatiën.’
Eindelijk een kerkenraad
Oldebroek moest het heel lang zonder kerkenraad doen. In 1816 wordt opgetekend dat Elspeet, Ermelo, Hierden, Oldebroek, Oosterwolde en Doornspijk nog geen kerkenraden hebben. Spoedig hierna ging Oldebroek tot de kerkenraadsaanstelling over. De eerste ouderlingen luisterden naar de namen Bos, Stouwdam en Berghuis terwijl diakenen Dijk, Van den Brink, Van Loo en Van Asselt heetten. Één keer is het gebeurd dat het avondmaal werd uitgesteld. Dat was in 1898, toen Wilhelmina gekroond werd. Sommige gemeenteleden hadden hun vlag niet uitgehangen, en dat leidde tot openlijk geweld Niet het sneuvelen van de ruiten, maar de weigering te vlaggen veroordeelde de kerkenraad vooral.
Veel jongeren
De middagdiensten werden slecht bezocht. Om het verschil te laten zien kunnen we bijvoorbeeld lezen dat op 23 februari 1766 ’s ochtends 9,12 gulden is opgebracht, ’s middags slechts 1,02 gulden. Het zielental van de gemeente laat vanaf 1821 een stijgende lijn zien. Van 1750 leden in 1821 naar 2637 in 1898 en 4200 in 1970. Ook waren er veel catechisanten. In 1898 waren er maar liefst 521 jongeren die de catechisaties volgden. De jongelui gedroeg zich niet altijd goed: in de zomer bezoeken ze de catechisatie niet, en de zondagmiddagdienst verzuimen ze veelal.
Opwekking in Oldebroek
In het begin van de 19e eeuw was Oldebroek een tamelijk liberale, weinig om geestelijke vraagstukken zich bekommerende gemeente. Deze toestand veranderde radicaal onder de geestelijke arbeid van ds. Johannes Montijn, die in 1822 kwam en bleef tot zijn dood. Vanaf 1869 kreeg de min of meer streng calvinistische richting de overhand in de Ned.Herv.Kerk. De Doleantie vond in 1888 in Oldebroek plaats. Verontrust door de verontrusten meende de hervormde kerkenraad nog meer dan voorheen de vinger te moeten leggen op de tucht en de oude belijdenisgeschriften. Men sloot zich aan bij de Gereformeerde Bond. Een deel van de gemeente voelde zich hier niet thuis bij en ontwikkelde zich tot een evangelische richting; dit zijn de latere ‘luctorianen’.
Hoog water
Er gebeurden nogal eens rampen als gevolg van het hoge water. De zeevloed van 1825 vooral was erg. Doornspijk werd hier zwaar door getroffen. In 1895 kwam er weer een verschrikkelijke zeevloed. Omdat de Lambertuskerk op het hoogste gedeelte in het dorp is gebouwd, werd deze in vroeger jaren bij watervloed gebruikt voor het stallen van vee. Zo ook in 1895. Op zondag 8 december konden er geen kerkdiensten plaatsvinden omdat het kerkgebouw even als beestenstal diende.
Voorlezer na oorlog afgeschaft
Na de oorlog werd de functie van voorlezer/voorzanger in Oldebroek afgeschaft. Deze kondigde de voorzang altijd aan: ‘Laat ons dit samenzijn aanvangen met het zingen van psalm…’ Daarna volgde de wet/geloofsbelijdenis waarna de schriftlezing werd gedaan. Soms werd er nog een psalm gezongen, waarbij de predikant de preekstoel beklom en de dienst voortzette. Bij een tussenzang of de psalm na de preek verscheen de voorlezer weer achter de voorlezersbank. Als het orgel weigerde moest hij inzetten.
– De Openbare School had in het gemeentehuis de beschikking over een paar lokalen.
– Het orgel verdween na de Reformatie. Het was immers een ‘paradijsslang’, een ‘verleidelijk beest’ en een ‘helletrekker’.
– In Oldebroek waren monniken die leefden volgens de regels van Benedictus.
– In 1887 trachtte het Leger des Heils met kerst zijn tenten op te slaan in Oldebroek. Een storm van protest laaide op. Vanaf de kansel werd ertegen gewaarschuwd.
– In de 19e eeuw werd ’s zondags nog gewoon de post bezorgd.
– De hervormde gemeente van Oldebroek had twee kapellen die bij haar hoorde: Maranatha op ’t Loo en Elim op ’t Harde. De laatste gemeente is zelfstandig geworden.